De Jonge slaat door met machtigingswet


-1

(Bron van dit artikel NRC.NL)

De nieuwe noodwet machtigt de minister om per decreet maatregelen te treffen. Nergens voor nodig, betoogt Wim Voermans. Het nieuwe wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 van maandag 13 juli zou een verbetering worden van het eerdere wetsontwerp, beloofde minister Hugo de Jonge (VWS, CDA). Ik zie daar helaas niet zo veel van terug. Integendeel: de minister van VWS wordt zowat alleen kapitein van Nederland, voor een duur van zes maanden, een termijn die bij een virusuitbraak telkens met drie maanden kan worden verlengd. De Tweede Kamer mag alleen toekijken.

Tot nu toe hannesten we met noodverordeningen op basis van de Wet publieke gezondheid en de Wet veiligheidsrisico’s. Al in april werd duidelijk dat je met een dergelijke constructie eigenlijk geen grondrechten als het huisrecht en de vrijheid van godsdienst kunt beperken. Bovendien hadden die coronanoodmaatregelen ook een groot democratisch tekort: geen volksvertegenwoordiger praat over de inhoud ervan mee en voor de vaststelling ervan valt ook niemand politiek verantwoordelijk te houden.

Het grote probleem van dit nieuwe wetsvoorstel is dat het een machtigingswet is die een minister de volledige ruimte geeft met eigen, haast zelfstandig vastgestelde regelingen vergaande beperkingen aan het gedrag van burgers op te leggen.
Beperkingen waarover het parlement inhoudelijk niet mee kan praten, en die ook niet geamendeerd, verbeterd, kunnen worden. Het recht van amendement is een grondwettelijk recht van het parlement als het gaat om belangrijke vrijheidsbeperkende maatregelen.

Parlement alleen geïnformeerd

Een ontwerpregeling toesturen aan het parlement, een week voordat die in werking treedt – zoals dit wetsvoorstel wil – zorgt ervoor dat de Tweede Kamer het nakijken heeft. Zelfs al zou de Kamer een motie aannemen om een ministeriële coronamaatregel tegen te houden of aan te passen, dan hoeft de minister zich daar niets van aan te trekken.
Dit wetsvoorstel zegt dat hij zijn maatregel toch door kan zetten – een week na toezending aan de Kamers mag hij zijn regels in werking laten treden. Die zijn dan rechtsgeldig, ze verbinden, er kunnen boetes worden uitgedeeld. Daar kunnen de Kamers helemaal niets aan doen.
De Jonge doet het voorkomen alsof met dit wetsvoorstel de Kamers bevoegdheid krijgen om mee te praten over de inhoud van ministeriële regels, maar dat is niet waar: ze krijgen helemaal niks – de grondwettelijke bevoegdheid tot amendement wordt ze via een machtigingsconstructie onthouden.

Wetgever heeft primaat

Het voorstel bevat veel té vergaande machtigingen voor ministeriële regelingen die ook – anders dan de toelichting zegt – niet stroken met de constitutionele regels die we in dit land kennen op het terrein van democratisch rechtsstatelijk wetgeven. Het zijn regels die we in 150 jaar met elkaar hebben ingericht, die volgen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, en regels die ook binden voor de Rijksdienst (via de zogenaamde Aanwijzingen voor de regelgeving).
Die regels voor het wetgeven kennen als uitgangspunt het primaat van de wetgever. Dat betekent dat als het gaat om het vaststellen van wetten en regels het parlement daarbij het laatste woord heeft. Het wetsvoorstel staat daar op veel punten haaks op en komt neer op een vorm van decretenbestuur.
Daarnaast geeft het voorstel de ministers wel heel erg veel ruimte om voorzitters van de veiligheidsregio’s en burgemeesters aan te sturen. Dat gaat voorbij aan de normale verhoudingen in ons decentrale bestel: burgemeesters en lokale bestuurders zijn geen trekpoppen van Den Haag.

Regering beslist

En het is de regering die beslist of en wanneer dit hele draconische noodstelsel in werking treedt. Zelfs na zes maanden kan die beslissen dat een nieuwe periode van noodbestuur nodig is die weer drie maanden (met verlengingsmogelijkheid) zou kunnen gaan duren.
Deze wet is vooral een cosmetische verandering ten opzichte van het eerdere ontwerp en probeert – hier en daar een beetje doorzichtig – via verhullende termen de zaak te maskeren: een artikel dat over de mogelijkheid tot sluiting van publieke plaatsen gaat heeft ineens als titel ‘Openstelling van publieke plaatsen’.
Maar dat kan niet verbloemen dat de maatregelen toch nog verder gaan dan nu onder het stelsel van de noodverordeningen het geval is. Zo kan de minister bijvoorbeeld op overtreding van voorschriften nog veel hogere boetes stellen dan nu het geval is. En de justitiële aantekening – een strafblad – is dit wel nodig?

Het enige wat verandert is dat de instanties die een verklaring omtrent het gedrag (vog) moeten afgeven over hun hart kunnen strijken. Verplicht tot die mantel der liefde zijn ze niet.
Kortom: dit voorstel is nog lang niet goed en zeker ook niet in verhouding. Je kunt je afvragen: is dat ministeriële regelgeweld wel echt nodig? Ik ben daar niet van overtuigd. Het wetsvoorstel is ook contraproductief in een vrij land vol verantwoordelijke, assertieve burgers die – juist in dit soort gevallen – graag via hun volksvertegenwoordigers meepraten over de regels die hun vrijheden beperken.

Hoe het beter zou kunnen? Heel eenvoudig. De Tweede Kamer zou in deze Covid-19-machtigingswet een bekrachtigingsrecht moeten krijgen.

Ministeriële regelingen, waarvan het ontwerp wordt toegestuurd aan de Kamers, moeten worden goedgekeurd door de Tweede Kamer. Dat is een stelsel dat we allang kennen. Niemand betwijfelt het nut of de noodzaak om met noodmaatregelen snel tegen epidemieën op te kunnen treden, maar dit wetsvoorstel gaat té ver en plaatst ons voor een faustiaans dilemma.

En dat moeten we niet willen: onze democratisch rechtsstatelijke ziel is niet, nooit, te koop.

[zombify_post]


Like it? Share with your friends!

-1
Frontier3

0 Comments

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *